In memoriam: Huib Power

Gepubliceerd op: 6 mei 2024 16:17

Vorige week overleed Huib Pouwer (1946). Hij was in de jaren 60 drummer bij The Blue Jeans, Group 69 en Dragonfly. In herinnering aan Huib een aantal fragmenten uit een dubbelinterview dat auteur Phons Bakx in Middelburg afnam met Huib Pouwer en Bert Quite, voor de radioreeks ‘Eens de Jonge Zeeuw’, later uitgeschreven als hoofdstuk voor de gelijknamige boekenreeks.

Foto Group 69 Sect, v.l.n.r. Johnny Caljouw, zang; Tonny de Queljoe, slaggitaar; Huib Pouwer, drums; Rudy de Queljoe, sologitaar; rechtsachter Carlos van den Berg, basgitaar. Foto: Jacqueline Midavaine

Het begin

Interviewer: “Huib, al kijkend naar de voorafgaande groepen waarin je in de jaren ’60 speelde, wordt zichtbaar dat er een vrij lange aanloop heeft bestaan eer je drummer bij Dragonfly werd. Hoe stak de route daarheen voor jou in elkaar?”

Huib Pouwer: “Ja, dat is natuurlijk een lange weg geweest. Voor mij zelf begon het in Koudekerke toen ik nog op de lagere school zat. Daar had je een fanfare of een harmonie, ik weet het even niet welke, maar een van de twee [het betrof ‘Harmonie Voorwaarts’]. En daar ben ik als trommelaar begonnen. Zo is het van lieverlee uitgegroeid. Zo herinner ik me nog Koninginnedag in Koudekerke, en dan moesten we een aubade brengen voor het gemeentehuis en dan liep ik met mijn trommeltje voorop en de schoolkinderen allemaal achter me aan, op weg naar het gemeentehuis.”

“Wat later verhuisde ik van Koudekerke naar Middelburg, en daar belandde ik tussen jongens die ook wel een instrument bespeelden. Zelf heb ik ook nog een blauwe maandag accordeon gespeeld. Dat deed ik omdat mijn vader dat zo leuk vond. Zelf vond ik dat niet zo geweldig. Op een gegeven moment kwam ik met jongens in aanraking die gitaar speelden en dan ben ik bij hen gaan drummen. Dat is in de tijd als een sliert aan muziekgebeurtenissen uitgegroeid en uiteindelijk heeft dat geresulteerd dat ik deelnemer werd van Dragonfly.”

Interviewer: “Zette dat begin voor jou zich dan al snel om in een aanpak gericht op rock-n-roll?”

Huib Pouwer: “Ja, met de eerste groep speelde ik puur rock-n-roll. Dat ging om muziek van Little Richard en van Cliff Richard in zijn ruige periode. Hij trad op met een volwaardige band met solo-, slag- en basgitaren, en dat was toen best wel goed. Wij speelden dat allemaal na. Net als die indo-bandjes die er in die tijd best veel waren, die deden dat ook. En ook wij waren daar best geslaagd mee. Het was wel aardig.”

Interviewer: “Als ik het zo in mij opneem, dan kan ik er uit opmaken dat de bandleden van Dragonfly voordien al present waren in die beginnende rock-n-rollgroep?”

Huib Pouwer: “Ja, en dan gaat het om drie muzikanten: John Caljouw, Rudy de Queljoe en ik. De anderen kwamen er later bij, ik noem Tonny de Queljoe, Richard Henning en Jantje Koole. Richard Henning die speelde op de bas en hij was de leider van Johnny & The Blue Jeans.”

Interviewer: “Jullie muziekrepertoire bestond uit rock-n-rollnummers van zowel Amerikaanse als van Engelse komaf. Dat werd dus door jullie tot een eigen repertoire voor optredens uitgezocht?”

Huib Pouwer: “Nou, optredens geven ging vrij moeilijk in die tijd, maar het gebeurde af en toe wel.”

Op de Goese Kunstmarkt op het Weeshuisplein werd een modeshow gegeven, aangekondigd als “Shocking Show”; Hier Group 69 Sect: drummer Huib Pouwer, rechtsonder bassist Carlos van den Berg, naast hem (naar boven) respectievelijk gitarist Rudy de Queljoe, zijn broer slaggitarist Tonny de Queljoe en (met streepjesshirt) zanger John Caljouw.
Foto: Jacqueline Midavaine

Interviewer: “Het geven van optredens ging dan helemaal niet zo makkelijk?”

Huib Pouwer: “Nee, dat verliep moeizaam omdat we op te boksen hadden tegen de gevestigde orde. Dat waren in hoofdzaak van die ‘square’ bandjes, ja, hoe benoem je verder zoiets? Oubollige muziek eigenlijk. Het betekende voor ons dat we een heel ander soort publiek moesten zien te bereiken, en daarin kwamen we in het allerbegin eigenlijk niet zo makkelijk mee vooruit. Wij hebben bijvoorbeeld in Middelburg wel eens Sociëteit ‘De Vergenoeging’ op de Markt afgehuurd [momenteel ‘Brooklyn’]. We spanden daarbinnen visnetten uit tegen het plafond, en dan liep zo’n avond hartstikke goed. Dat deden we dan zeker zo’n vijftal weekenden achter elkaar.”

Huib Pouwer: “Ik kan je stukjes uit mijn plakboek laten lezen over hetgeen ik destijds verzameld heb. Speelden wij hier in Middelburg, bijvoorbeeld in de Zeeuwse Concert- en Gehoorzaal, als daarna dan ook Rob de Nijs & the Lords optrad. Dan speelden we daar met Johnny & The Blue Jeans, en dan zagen we dat het publiek ook een beetje los kwam. Maar dat werd bijna niet getolereerd. Mensen werden in die tijd alleen maar geacht altijd te blijven zitten.”

Interviewer: “In een soort van keurslijf…”

Huib Pouwer: “Ja, als iemand vanwege de muziek wat vrij wilde bewegen, dan werd-ie wel terug op zijn plaats gezet.”

Interviewer: “Maar gold dat niet alleen voor de begintijd? Wordt het later niet wat losser?”

Huib Pouwer: “Ja, later wel. Maar het typeerde dat we nog wel meemaakten dat het werd down ge’put’ [neergedrukt]. Het werd niet zo maar vrijgegeven.”

Interviewer: “Na jullie eerste groep werd er algauw een nieuwe samenstelling gecreëerd, ik meen dat The Beat Five intussen ook werd opgericht…”

Huib Pouwer: “Kijk, aangaande die snelle wijzigingen van samenstelling in bandjes en ook de bandnamen, ging dat vroeger net zoals met verkeringen. Ik weet nog dat we op een gegeven moment met André Pekaar in zee gingen. André kwam uit Vlissingen en hij werd dan zanger van The Blue Jeans. Dat trok ook weer andere jongens tot de groep aan, en dat heeft in totaal misschien maar een half jaar geduurd. Later kwam Johnny Caljouw ook weer terug erbij, en dat zette zich al gauw door tot het oprichten van Group 69. Maar zoals met André Pekaar…, dat vormde dan weer een tussenstap. En het was ook heel gek om met André Pekaar op te treden. Ik vond hem eigenlijk een van de beste Zeeuwse rockers. En dan heb ik het over zijn imago als rock-zanger. Niet zozeer als zanger, maar als verschijning op het podium vond ik het een fenomenaal figuur!”

Interviewer: “Waar trad je in dat halfjaar zoal op?”

Huib Pouwer: “Ja, in Vlissingen maar ook in België. Ik herinner me dat we in België op een weiland speelden met van die tentjes erop. En dan sprong André in zijn act op de tafeltjes die daar voor het publiek stonden opgesteld. En dan kantelden al die bierflesjes die erop stonden…, ja, van dat soort dingen daar hield ik wel erg van.”

Interviewer: “Als ik het samenvat, dan stond de dans feitelijk centraal in jullie muziek van de oudere groep of groepen.”

Huib Pouwer: “Ja, daar was het echt wel het tijdsgewricht voor. Later gingen mensen van het publiek eigenlijk alleen maar kijken, luisteren en ook blowen. Het werd zoveel passiever. Men ging alleen maar luisteren, maar voordien was het altijd dansen.”

Interviewer: “Kun je dat ook toewijzen aan meer gebruik van alcohol in het publiek, los van het blowen?”

Huib Pouwer: “Dat denk ik wel, want dat blowen dat zou ik dan eerder op een tijdgrens plaatsen, zo vanaf 1966.”

Interviewer: “Oh, dan heb je het ook over een tijd waar een heel ander soort muziek op de voorgrond trad. Ik meen dat The Beatles en ook de mersey-beat daar erg veel in hebben bepaald. Er zet zich daarmee een heel ander bewustzijn door bij de jeugd. Ook in Zeeland.”

Foto: Jan Koole

Beschilderde gezichten

Ik richt me tot Bert Quite: “Jullie moeten weten dat ik als 11-jarige jongen in Zeeuws-Vlaanderen vaak de bladen «Popfoto» en «Muziek Express» opensloeg, en daar verscheidene keren oog-in-oog kwam te staan met Dragonfly en vier mooi beschilderde gezichten, maar zonder dat ik voor mezelf maar één muziektoon aan het viertal op de foto kon verbinden. Ik kende jullie muziek in het geheel niet. – Bert, jij bent verantwoordelijk voor de beschildering van die gezichten. Hoe ging dat alles in zijn werk?”

Bert Quite: “Ja, het raadselachtige hierover blijft tot op de dag van vandaag bestaan. Want wie het eigenlijk verzonnen heeft dit te doen, weet ik zelf niet meer. De meeste meningen stellen dat Hans Verhagen het plan zou hebben geopperd dit te doen. Ik weet nog wel dat ik op een bepaald moment samen met Hans Verhagen in een boek heb zitten bladeren in een boek met maskers uit het Japanse Kabuki-theater. Dat is dan één kant van mijn uitleg. Los daarvan staat nog de uitleg dat ik in Amsterdam The Soft Machine heb zien optreden. Hun bassist was Kevin Ayers, en hij had een zwarte schmink rond zijn ogen liggen. De uitleg vanuit deze twee verschillende kanten lag zeker wel aan de basis, maar waardoor het dan als vervolgstap precies kwam om de jongens van Dragonfly daadwerkelijk het gezicht te gaan schminken, is iets dat ik niet meer weet. Natuurlijk weet ik nog wel van de eerste keer dat ik ze schminkte, en ook bij de vele optredens daarna gold het dat ik standaard met hen op pad ging.”

Huib Pouwer: “Is de allereerste keer soms niet begonnen op een expositie van Jan Haas?”

Bert Quite: “Ja, dat zou best kunnen, maar iemand moet dan toch besloten hebben dat jullie gezichten in het vervolg geschminkt zouden worden. Ik kan me niet herinneren dat ik diegene was die dat besluit doordrukte, want zoveel invloed had ik natuurlijk niet op de groep.”

Interviewer: “Dateert dit soms al vanuit een tijd dat muziek maken op een podium alleen niet meer afdoende was? Moest daar vanzelfsprekend iets meer bij te zien zijn?”

Bert Quite, weifelend: “Nou jaaa.., er bestond natuurlijk wel speciale aandacht voor een podiumpresentatie. Als een muzikant daar als een stijve plank swingende rock-muziek gaat staan spelen, dan klopt er iets niet. Dat ziet het publiek meteen natuurlijk. De opzet van zo’n visueel onderdeel lag voor mijn gevoel al helemaal in de jaren ’60 besloten, het hoorde ook echt bij de tijd. Ik ben dus wel iets gaan ondernemen met die gezichten van de groep, maar toch heb ik daar zelf verder geen afgerond plan voor ontwikkeld. Ik heb eigenlijk alleen maar zo’n doosje met krijtjes gekocht en natuurlijk ook de spullen om alles weer af te schminken…”, en Bert begint te gniffelen, “Tja, want anders hadden ze hele dagen met die beschilderde gezichten zo moeten rondlopen. Het leuke voor mezelf vond ik achteraf dat die gezichten bij ieder optreden er weer heel anders uit zagen. Ik hield me echt niet aan een stereotiep voorkomen van de bandleden. Het was iedere keer weer anders. Het was afhankelijk van hoe ik me voelde, of hoe de sfeer van het moment was, of hoe de jongens zich voelden, hè. En dan zette ik wat op hun gezicht. Dat vond ik zelf dus het leuke ervan.”

Interviewer: “Maar in diezelfde tijd was je ook als schilder actief?”

Bert Quite: “Ik zat op de academie in Breda.”

Interviewer: “Zoals je reeds aangaf, is er een verbinding ontstaan met Hans Verhagen. Hij is een oud-Vlissinger, maar duidelijk ook van een iets oudere generatie dan jullie. Kun je een beeld geven over hoe Hans Verhagen bij jullie muziekgroep(en) betrokken is geraakt? Want dat baseerde zich toch niet op die gezichtsschilderingen, lijkt me.”

Bert Quite: “Neej, natuurlijk niet! Kijk, Hans schreef een poppagina in het Algemene Dagblad [sinds 1959 beheerde hij de jongerenpagina «Pagina Q»]. Die schreef hij elke zaterdag vol over allerlei gebeurtenissen in de popwereld. En op zekere dag sneed hij op die pagina het onderwerp aan ofwel over Group 69, ofwel over Dragonfly, dat ben ik kwijt.”

Huib Pouwer: “Ja, en ook iets over André Pekaar.”

Bert Quite: “Hans zat natuurlijk ook midden in de gebeurtenissen van de jaren ’60. Hij functioneerde als dichter, hij functioneerde als journalist, maar hij was ook erg gek op muziek. Voor hem was het een kick om met zo’n groep iets te gaan doen en daar dan zelf ook betrokken bij te blijven. Het was volgens mij voor Hans een grote kick. En daardoor ontstond het gegeven dat hij onze wereld binnenstapte, en wij ook in de zijne. Dat was alleszins een wederzijds prettige ervaring. Ik kende Hans overigens nog wel vanuit de tijd dat hij nog in Vlissingen woonde. Hij nam me vaak mee naar Amsterdam terwijl ik eigenlijk naar naar school in Breda moest. Ik dacht: ‘ach, het is daar in Amsterdam misschien eens zo leuk dan op school’, en dan ging ik gewoon met Hans mee en dan verbleef ik een weekje bij hem in Slotermeer. Van daaruit gebeurde het wel dat Hans me in contact bracht met figuren zoals Johnny van Doorn, ja, toen ‘Johnny The Selfkicker’, Jan Cremer en ook Cor Vaandrager.”

Interviewer: “Trad Dragonfly volgens vaste formule naar buiten met beschilderde gezichten?”

Huib Pouwer: “Nee, niet altijd. Soms gebeurde het zelfs als we een zaal binnenkwamen, dat we daar al een aantal mensen met beschilderde gezichten zagen rondliepen. We besloten dan als reactie daarop het beschilderen voor een keer achterwege te laten.”

Interviewer: “Later, zo vanaf 1973, verscheen er een muziekgroep uit New York in beeld onder de naam ‘Kiss’. Ze waren zwaar gekostumeerd en zwaar beschilderd in het gezicht. Alleszins simplistischer en cartoonesker dan jullie.”

Huib Pouwer: “Ja, ik vond het ook wel mooi om te zien. Je zou bijna kunnen stellen dat ze het van ons hebben afgekeken, maar zoiets zou ik echt niet hard durven te maken. Het verschil met hen was sowieso dat hun gezichten vòlledig met schminck bedekt waren, terwijl die van ons maar een deel van ons gezicht bestreek. Rudy en Tonny gaven niet zoveel om die schilderingen, en dat was in die zin best jammer.”

Bert Quite: “Op zich vond ik het nooit erg, dat de jongens wilden dat hun gezicht niet volledig bedekt werd, weet je. En voor mij hoefde het ook niet dat ze allevier beschilderd waren. Kijk, als er van de vier maar een paar bij waren die het wel op hadden, dan was het voor mij goed. Anders wordt het toch ook weer zo’n etiquette. Maar goed. Rudy de Queljoe had het liever niet. Maar uiteindelijk zei-die dan fluisterend toch nog tegen me: «Nou-ûhh, Bert…, doe dan maar een paar streepjes». Zijn broer Tonny vond het minder erg, en die gaf ik daarom toch altijd wel wat meer van het een en ander.”

Interviewer: “Je werkte altijd wel met zwart of wit, hè? Geen tussenliggende kleuren of schakeringen.”

Bert Quite, lachend: “Ja, altijd met zwart of wit. En waarschijnlijk omdat het de enige schminck-doosjes waren die daar verkrijgbaar waren.”

Huib Pouwer: “En niet te vergeten ook met glitters! Wat een grote ellende gaf om dat af te schmincken. Dat leek net glas, als het er dan zo uit moest worden gewreven…”

Bert Quite: “Ja, dat vond ik echt héél erg vervelend!”

Foto: Jan Koole

De overstap naar beroepsmuzikant

Huib Pouwer: “Toen ik de stap maakte om beroepsmuzikant te worden, kwam mijn vader via de krant te weten dat ik ontslag had genomen bij de gemeente Valkenisse, waaronder het dorp Koudekerke indertijd nog viel. Ik woonde nog bij mijn ouders thuis, en ik lag op dat moment thuis wat ziek op bed, en hij kwam naar boven om aan mij na te vragen: «Zeg, heb jij soms ontslag genomen?», en ik antwoordde «Ja». Hij reageerde: «Dan kun je onmiddellijk je biezen pakken en dit huis verlaten!» en ik kon onmiddellijk vertrekken. Tja, dat was wel gek, hoor, zo’n situatie.” – Ik: “Dus van hem uit gold geen enkele erkenning voor je status als beroepsmuzikant?”

– Huib: “Nee, dat zag die man niet zitten, terwijl hij me toch altijd gesteund had in het muziek maken. Als ik bijvoorbeeld een proefopname moest maken bij Phonogram in Breda, dan reed hij me daar naar toe, want hij vond dat allemaal prachtig! Hij heeft zelfs voor ons achter de kassa gezeten toen we in Middendorp een concert gaven op ons eigen risico. Dat deed hij allemaal wel, maar ontslag nemen bij de gemeente Valkenisse? Nee, dat vond hij ronduit een brug te ver. Beroepsmusicus, nee, dat mocht ik niet worden. Hij had waarschijnlijk meer een burgemeesterspositie voor me toegedacht, of weet ik veel…”, grinnikt Huib zachtjes voor zich uit. Huib: “En als ik dan op TV kwam, zo hoorde ik achteraf van mijn moeder, want die zat er altijd tussen, wat moeders wel eigen zijn, dan zou mijn vader niet eens naar de buis hebben opgekeken. En kwam ik hem in diezelfde periode in de Lange Delft van Middelburg tegen, dan draaide hij zijn kop om. Dat was echt, uhhh…” – Ik: “Je was voor hem echt te ver gegaan in je eigen keuze.” – Huib: “Ja, en dat is later dankzij Toos [de Herder], mijn huidige vriendin, allemaal weer bijgedraaid… Gek, hè?”

Group 69, foto: Jan Koole

Het drumstel

Interviewer: “Huib, jouw instrument was het drumstel. Je gaf eerder aan dat je als jongen een korte opleiding bij de harmonie in Koudekerke hebt genoten. Dan zet je de stap naar autodidactiek. Ik ga ervan uit dat je het allemaal zelf ging uitzoeken.” – Huib: “Ja, het was gewoon maar doen en aan de gang gaan. Het ging dan wel vanzelf.” – Ik: “En het tellen?” – Huib: “Ja, dat ging me ook makkelijk af. Rock-n-roll is simpel. Als je het eenmaal weet dan gaat het allemaal flitsend. Ik ben eigenlijk nooit een drummer geweest die ingewikkelde drumpatronen opzette. Nee, ik ging altijd maar rechttoe rechtaan.”

– Ik: “Dan ook altijd in de vierkwartsmaat?” – Huib: ‘Ja, heel strak! Daar hou ik wel van.” – Ik: “Huib, je laatste groep was dus ook Dragonfly?” – Huib: “Uiteindelijk wel, ja.” – Ik: “Je bent daarna niet meer als slagwerker verder gegaan?” – Huib: “Nee. Ik heb nog wel een tijd lang mijn drumstel gehouden. Toen woonde ik nog in een saneringspand op het Armeniaans Schuitvlot, een pand waar de gemeente heel weinig aan deed. Het huis was een beetje lek aan alle kanten. En dan zat mijn dochter in haar badje en dan liepen de druppels door de vloer heen en plonsden dan zo op mijn drumstel dat beneden stond. Op een gegeven moment dacht ik ‘ja, nou moet het maar weg’, en dan ben ik er radicaal mee gestopt. Kort daarop ging ik de verpleging in waarvoor ik een speciale studie had gevolgd. Ik had dus toch al geen tijd meer om serieus nog te drummen. Sommige mensen hebben getoond er moeite mee te hebben dat ik zo strak daarmee heb kunnen kappen. En ja, kennelijk kon ik dat toen ook. Sommige mensen beweerden, waaronder Johnny, dat ik vanwege de beëindiging van Dragonfly onlustgevoelens zou hebben gekregen en dat ik erdoor gefrustreerd zou zijn geraakt, maar dat is echt niet waar.”

Ik richt me weer tot Huib: “De nummers die jullie met Group 69 en Dragonfly zelf schreven, wie van jullie was of waren de motor daarachter?” – Huib: “Dat waren Rudy en Johnny. Johnny voor de teksten en Rudy voor de muziek. Maar ik denk dat het in totaal maar een nummer of zes is geweest dat uit eigen geleding is voortgekomen. We bleven toch ook vaak nummers ‘coveren’, zij het wel met een heel eigen aanpak. Er werden te weinig eigen nummers gemaakt, ja, dat vond ik toen wel zo.”

Interviewer: “Kun je in een terugblik op het verleden ook zeggen dat jullie als Dragonfly een voorbeeldfunctie hebben gehad voor andere bands in Zeeland of elders?” – Huib, met lichte weifeling: “Nou, dat weet ik niet. Dat zou ik niet durven zeggen, maar het zou wel hebben gekund, ja. Als ik me dan iets meer tot de provincie zelf beperk, dan is Group 69 wel een soort van voorbeeldband geweest. Er werd altijd wel gezegd dat we met Group 69 de top van Zeeland waren, en ja…, dat was toch altijd wel moeilijk om over onszelf te zeggen. Maar ik ben wel van mening dat die band een heel goedlopende band is geweest, met een heel scala aan verschillende muzieknummers. Zoals met muziek van The Kinks. En we hebben ook nog een tijdje rhythm-n-blues gespeeld met blazers erbij. Dat was ook best wel gek om een tijdje te doen. En dat had ook wel een hoog niveau. Het was in die zin ook leuk omdat Carlos van den Berg nog in de groep zat, en die zong af en toe ook. Hij was basgitarist maar hij kon ook vrij goed zingen. Hij zong altijd Chuck Berry-nummers, dus de sound veranderde daardoor direct al in stevige rock-n-roll. Het kwam wel eens een enkele keer voor dat Johnny [Caljouw] er niet was, en dan nam Carlos [van de Berg] nog heel wat meer van de zang voor zijn rekening.”

Group 69, Foto Jan Koole

De invloed van genotmiddelen

Interviewer: “In diezelfde tijd begint het gebruik van psychedelica zich op een bepaalde manier op muziek af te stemmen en bracht het eigen genre van ‘psychedelische muziek’ voort. Niet dat het als een algemene tendens in de popmuziekwereld geldog was, maar de interesse voor het gebruik van genot- en hallucinogene middelen nam in zekere tijden aanmerkelijk toe. Huib, heeft het gebruik van die middelen bij jullie invloed gehad, en zo ja, wat betekende die invloed dan ten opzichte van de muziek die uit jullie handen voortkwam?” – Huib: “Dit vind ik altijd wel moeilijke materie om te bespreken. Ik moet zeggen dat ik in die tijd wel veel heb gerookt, maar of dat nu ten goede aan onze muziek is gekomen, betwijfel ik eigenlijk wel.” – Ik: “Toch wel?” – Huib: “Ja, en ik maakte meestal gebruik van hasjiesj.” – Ik: “Maar ik neem aan dat de ervaring van stoned aan het werk gaan achter je drumstel toch ook reusachtige uitspansels met zich meebracht?” – Huib: “Ja, voor mezelf was dat zeker het geval, maar hoe dat op eenzelfde moment voor een ander uitpakte, ja, dat was best wel een ander verhaal…”

– Bert komt ertussen: “Ik was er vaak getuige van wat ze dan in muzikaal opzicht aan het doen waren, en ik heb toen tegen hen gezegd: «Jongens, rook in het vervolg niet meer als jullie gaan spelen, want de muziek die uit je handen komt, klopt echt voor geen meter meer. Echt!” – Ik: “Zelf heb ik de ervaring opgedaan dat de energie om muziek te maken behoorlijk in elkaar klapte.” – Huib: “Ja!” – Bert: “En dan vooral de coördinatie van waar een speler zich in de muziek dan precies bevindt ten opzichte van de anderen. De drummer ‘verdween’ in zijn drumstel, of de zanger ging al te zeer in zijn zang op. Ik beperk me tot die twee want de twee Molukse gitaarmannen in de band rookten allebei niet. Die jongens bleven altijd volstrekt ‘clean’. Maar ja, jôh…! Die stuff veroorzaakte echt geen tomeloze creativiteit.”

– Ik: “Ik begreep dat de roes van hasj roken altijd wel verbonden was met iets als een ‘tunnel vision’. In het verband waarin je geconcentreerd met iets bezig bent, wordt iemand door onbekende oorzaak naar een detail toegetrokken dat hem ineens is op gaan vallen. Ik noem maar het voorbeeld van een drummer die ineens helemaal opgaat in de wonderlijke klankkleuren van zijn ‘hihat’. Da’s willekeurig wat ik hier noem.” – Huib: “Anderzijds kon ik voor mijn gevoel toch heel wat langer doorgaan vergeleken met het gewoonlijke. Misschien kan dat ook weer als het goeie effect ervan worden aangemerkt. Want als ik een bepaalde drive had, dan kon ik onder invloed toch wel lang doorgaan, terwijl ik in nuchtere staat daar al heel wat vlugger mee zou zijn gekapt. Het werd ook wel eens zichtbaar tussen de jongens. Dan zag ik Rudy wel eens opkijken als teken van-ne… ‘nou-uhh, het is wel mooi genoeg geweest, hè’, maar dan ging ik toch nog wel even door.”, en Huib begint te lachen.

Interviewer: “Maar denk je niet dat het een andere soort muziek zou zijn geworden indien die ‘stonede gelegenheden’ zich niet hadden voorgedaan? Zit het dan niet vast aan de ontwikkeling van jullie muziek die toch vaak als ‘psychedelisch’ werd uitgelegd?” – Huib: “Ja, maar bij ons heeft dat toch geen doorslag gegeven. Het is net wat Bert zei, dat Rudy en Tonny zich zelf helemaal vrij hielden van beïnvloeding door hasj. Wat dat betreft was het bij ons helemaal niet zo aan de orde. Het gold eigenlijk enkel voor mezelf dat ik eens een keer op hol sloeg.” – Ik: “Het geeft ook een aanwijzing ten opzichte van andere rock-muzikanten, wat het allemaal niet teweeg kan brengen als zij andere, zwaardere middelen zijn gaan gebruiken.”

– Huib: “Ja, laatst heb ik zo’n DVD-tje bekeken over The Cream. En als je dan zo’n Ginger Baker bezig ziet, ja, dat is dan echt helemaal ‘tunnel vision’. Die gaat maar door en dan is het ook echt trance wat er plaatsvindt. Ik zelf vind het mooi om te zien, maar het is dan ook echt wel voor de liefhebber. Ik denk dat voor 9 van de 10 mensen zoiets al gauw te veel zal zijn. Maar als voormalig drummer zag ik dat Ginger Baker daar toch wel lekker bezig was.” – Ik: “Je noemde het woord ‘trance’. Was Dragonfly zogezegd een trance-groep?” – Huib: “Nee, uiteindelijk niet.” – Ik: “Het was niet zo dat de muziek rond een bepaald thema begon en waar vervolgens een half uur lang op door werd geborduurd? Zeg maar ‘tonaal uitspinnen’.” – Huib, met lichte afkeuring in zijn stem: “Nee, absoluut niet.” – Ook Bert: “Nee, gelukkig niet, zeg!” – Ik: “Geen Grateful Dead-toestanden?” – Huib: “Nee. Die indruk wordt wel eens gewekt dat het zo geweest zou zijn. John wist wel eens te verkondigen van ‘nou…, we begonnen, maar we wisten niet waar we eindigden’. Dat is volgens mij lulkoek. Nee, we wisten best goed wat we deden. Soms maakten we wel eens een muzikaal uitstapje, maar zogezegd dat oeverloze, nee, dat deden we nooit.”

Optredens in binnen- en buitenland

Interviewer: “Traden jullie enkel in Nederland op, of kozen jullie ook de route richting buitenland?” – Huib: “Ja, we traden ook vaak in België op. Ook hebben we in Londen eens een klein toerneetje gemaakt. We waren van plan om nog eens naar Zweden te gaan, maar toen stond de band eigenlijk al op instorten.” – Ik: “Het moment dat Dragonfly stopte, of zoals je het uitdrukt: ‘instortte’, waaraan was het precies gelegen dat het einde zich zo definitief doorzette?” – Huib: “Op dat definitieve moment heb ik eigenlijk niet zo goed zicht gehad. Omdat ik wist dat je zou komen, heb ik op voorhand de bewaarde krantenstukjes en dergelijke nog eens doorgelezen, en dan las ik over John [Caljouw] die Hans [Verhagen] dan de deur zou hebben gewezen, en dat soort dingen. Maar zelf weet ik daar absoluut niets van. Ik weet wel dat ik voor mijzelf minder gelukkig in die groep was geworden. En op een gegeven moment is het gewoon gestopt. Rudy en Tonny gingen elk hun eigen weg. Zelf ben ik nog eventjes met John Caljouw doorgegaan. Maar uiteindelijk bleek het gewoon over te zijn.” – Ik: “Ging John kort daarop niet naar Rotterdam?” – Huib en Bert tegelijk: “Ja…”, en Huib vult aan: “…maar niet direct. Dat was wat later pas. – Zelf zou ik kort daarop nog iets met Herman Brood beginnen, althans daar zou organisator Cyriel van den Hemel voor zorgen, maar daar is het uiteindelijk niet van gekomen. Ik ben wel nog in Amsterdam aanbeland om met een aantal jongens te spelen. Later kwamen zij ook nog eens naar hier, en we hebben in Oostkapelle nog eens met elkaar geoefend. Maar ook uit die samenkomst is verder nooit iets meer voortgekomen. We hebben nog wel een keer in Lage Vuursche op kasteel Drakensteyn gespeeld, waar Rudy ook nog bij was. Daar werden [zo vanaf 1969] kunstenaarsmanifestaties georganiseerd. Beatrix was daar nog als prinses aanwezig, samen met Claus von Amsberg. Daar hebben we als Dragonfly opgetreden, en ook Hans Verhagen was erbij. Hans heeft daar één nummer gezongen van Bob Dylan, «I Shall Be Released», wat wij dan als versie van The Band kenden.” – Ik, wat verbaasd: “Wat? Zong Hans ook wel?” – Huib: “Ja, daar wel. Het was best wel gek om hem te horen. Ik weet dat nog heel goed en het was een leuke ervaring. We hebben daar ook in het souterrain van het kasteeltje gegeten, en toen kwam Beatrix met een stapel ordners onder haar arm binnen om ons even te begroeten. Terwijl ik bezig was mijn drumstelletje in elkaar te zetten, kwam ze zich even aan me voorstellen. En wat later konden we vragen aan haar stellen, of zij stelde vragen aan de aanwezige kunstenaars. Wim T. Schippers was daar ook met een aantal objecten aanwezig. Hij heeft toen ook nog een vorm in de tuingrond afgetekend die hij heeft laten uitgraven, zodat er een kuil ontstond die hij met paaltjes en koorden liet omheinen. Dat was dan ook kunst. Afijn, je kent dat wel.” en Huib begint genoeglijk te lachen. – Huib: “Ik vond dat op Drakesteyn wel een leuke ervaring, maar jammer genoeg heb ik er geen foto’s van.”

Johnny and the Blue Jeans tijdens opname live-optreden voor de Belgische Televisie in de televisiestudio’s te Brussel en uitgezonden op 17-01-1963. Archief Richard Henning.

Terugkeer van de toenmalige tijdgeest

Interviewer: “Als je de film «De Tijdgeest» van Johan van der Keuken terugkijkt, en je ziet de beelden van de jeugd op bepaalde vrijplaatsen bijeen om wat dan ook met elkaar te beleven, heb je dan niet voor jezelf iets van ‘ach, jammer dat het toch voorbij is die tijd’?” – Huib: “Ik weet niet of het voorbij is. Het is gewoon anders geworden. Je hebt nu ook disco’s en dergelijke. Ik zelf vind het altijd leuk om live-muziek te zien. En niet om zomaar een plaatje te horen met een beetje gefrutsel aan dat ding. Ik hou erg van live-muziek.” – Ik: “Maar ook die is intussen onderdeel geworden van een zwaar zakelijk geregelde wereld.” – Huib: “Ja, maar dat is met alles zo. Ik denk dat niemand daar meer aan kan ontkomen.” – Ik: “Maar vind je dan niet dat er juist in de jaren ’60 iets school waarnaar we zouden terug moeten keren?” – Huib: “Nee, in zo’n terugkeer geloof ik niet. De dingen gaan zoals ze gaan. Ik vond het destijds in die zin wel een prettige tijd. De tijd was niet zo materialistisch. Iedereen kon met iedereen wat delen. Ook al hadden mensen niet zoveel, ze konden wel altijd aanschuiven bij anderen. Wij hadden zeker ons stuffje, we hadden weinig geld nodig. Als je er maar voor zorgde dat er wat benzinegeld was en wat stuff op de plank, dan waren we eigenlijk al gelukkig, zeg maar. En dat is tegenwoordig helemaal veranderd. Het is zoveel materialistischer geworden.”

Bert over dit onderwerp: “Als ik naar de filmbeelden terugkijk, dan zie ik het publiek hier en daar wat lullig rondlopen.” – Huib schiet er nog even tussen: “De mensen zien er ook allemaal veel ouder uit.” – Bert: “Maar wat schetst nu mijn verbazing? Als we tegenwoordig door de Lange Delft in Middelburg lopen, dan lopen er nog steeds eenzelfde soort mensen. In die zin is er niets veranderd. Daarbij denk ik ook dat wijzelf een beetje anders zijn dan de gemiddelde mensen. In zekere zin zou ik weldegelijk willen dat die zelfde mentaliteit en de zelfde sfeer die we zo rond de jaren 1965 meemaakten, weer voelbaar zou worden. Ik zou er niets op tegen hebben als dat zou terugkeren! Want ik vond die tijd wel heel apart en ook heel aangenaam. Ik zou er geen probleem mee hebben als dat morgen weer zou beginnen. Maar ik zal niet voorop lopen en zeker niet met zoiets als spandoeken, want daar ben ik helemaal geen jongen voor. Maar ik weet nog dondersgoed hoe het was, en ik weet ook hoe het nu is, en over het laatste ben ik echt niet enthousiast. Er is een verrechtsing aan de gang, nou daar word ik bijna kotsmisselijk van.”

Bert: “Wat ik zeker niet moet vergeten, is dat die beweging destijds ook echt helemaal uit de hand liep. Dan doel ik op het tijdvak ergens rond 1969-1970 waarover wij het hadden, een tijd waarin de dingen van alledag ook allemaal prettig waren. Maar daarna werd het allemaal onprettig. Want zo in het laatste jaar dat ik nog op de academie zat, begonnen mensen mij uit te nodigen om maar eens een lekkere shot te zetten en dat soort toestanden. Wat dat betreft, zag ik eigenlijk de gekste dingen rond me gebeuren. Mensen raakten compleet van de planeet af! Ik doel op zelfdodingen en noem het maar op. Daardoor brak er voor mij echt wel een heel nieuwe tijd aan.”

– Ik: “Na al die jaren van genoeglijk en vreedzaam met elkaar te hebben geleefd, komt er voor jou in de beginjaren ’70 een volledige omslag?” – Bert: “Zeker. Toevallig…, of het was eigenlijk niet toevallig, raakte mijn vrouw ook in verwachting. Ik kreeg toen mijn eerste kind. Ik bedacht me erop om vanuit Breda weer naar Zeeland terug te keren, en dan zeker ook weer alles opnieuw te bekijken: de stilte, het landschap en de rust van al het Zeeuwse. Want die kwamen mij toen als zeer weldadig op me over. Tja, maar zo’n jaar of tien later was ik weer helemaal op hol vanwege dit of dat. Bij mij geldt het altijd maar voor tijdelijk. Maar ik herinner me wel duidelijk dat de vredige mentaliteit van de jaren ’60 helemaal op zijn einde liep. En onder datzelfde teken viel voor mij ook het stoppen van Dragonfly. Overigens was ik niet dagelijks bij die band betrokken. Dat beperkte zich meestal tot de weekeinden. En het was ook heel leuk, want ik kwam vanwege de groep ook door heel het land. Dat was fantastisch allemaal. Tijdens optredens was ik, net als de anderen in de groep, ook een klein beetje beschilderd. Men had in den vreemde altijd direct de indruk van ‘oh, die man hoort ook bij die band!’, weetjewel.”

– Ik: “Je beschilderde jezelf dus ook?” – Bert: “Ja, maar heel simpel. Alleen maar met zwarte ogen en zo.” – Huib: “Bert was ook in die zin altijd belangrijk dat we met hem altijd een luisterend mannetje in de zaal hadden. Wij hadden toen nog niet datgene wat je tegenwoordig met die PA-systems wel hebt, en waarbij je ieder aanwezig instrument feilloos op voorhand kunt afstellen. Bij ons moest dat altijd gebeuren middels het proefspelen, waarbij iemand in de zaal de bepaalde condities van de geluidsversterking over een afstand zo goed mogelijk na moest luisteren. Dat was toen heel wat problematischer dan tegenwoordig.”

Interviewer: “Bert, hoe heb je het einde van Dragonfly zien komen?” – Bert: “Ik heb er vrij luchtig op gereageerd.” – Ik: “Je hebt het vrij gemakkelijk kunnen accepteren?” – Bert: “Ja, ja. Je moet weten dat ik zelf natuurlijk een heel ander leven leidde dan de vier bandleden. Ik zat op de academie in Breda. In feite werd ik geacht alleen maar met kunst bezig te zijn. En daarbij vond ik de muziek natuurlijk ook een heel leuk tijdverdrijf. – Wat het naderende einde van Dragonfly betrof, was er voordien al een periode gaande waarin ieder binnen de groep steeds meer zijn eigen weg begon te volgen. Dat betekende dat John zó deed, en Huib weer zùs. Rudy richtte zich vervolgens weer op iets anders, en tenslotte koos Tonny ook zijn eigen weg. Maar niemand van de groep richtte zich verder nog tot een ander binnen de groep.”


DOOR PHONS BAKX (bewerking Edwin Mijnsbergen)
Foto’s: Jacqueline Midavaine, ZB Beeldbank Zeeland, collectie Jan Koole, archief Richard Henning
Meer lezen:

Eens de jonge Zeeuw van Phons Bakx is ook aanwezig in de collectie van ZB Bibliotheek van Zeeland.

Terug naar Muziekblog Zeeland